De Fraam in Huizinge
De naam van deze borg komt in oude tijden voor als Feradema, Ferawema, Frawama, Frademe en Frame. In 1399 komt een Frouweke Ferawema te Huizinge voor, die land koopt te Middelstum in de venne, met de naam ‘Pijpan’.
Waarschijnlijk is zij verwant aan de in 1403 vermelde Rodolphus Frawama, deze bezat namelijk ook land in de ‘Pijpana’. Zeer waarschijnlijk is er een verband met het huis Frouwama, dat in 1371 te Huizinge genoemd wordt. Ook komt Frowingatil (Fraamtil) voor. In Leens komt ook een Frademaheerd voor in 1405, genoemd in dezelfde boedel als het huis te Huizinge. Wat wijst op een zelfde naamsoorsprong.
In de jaren 1440-1487 komt een Blideke toe Fraam (Blyke Fradema in 1443) herhaaldelijk voor, zelfs als hoofdelinge. Zij bezat veel land in de Ommelanden, dat zij door vererving en huwelijk verkreeg en dat zij door aankoop nog uitbreidde. Zij moet een godvruchtige vrouw zijn geweest: zij stichtte een prebende (fonds waaruit een kannunik werd betaald die ook aan liefdadigheid deed) in de kerk van Zandeweer en in haar testament liet zij iets na voor de armen van Huizinge en Wijtwerd (Westerwijtwerd). Wie haar ouders zijn geweest is niet bekend.
Haar eerste man (van volgens sommige bronnen 4 mannen) was Ailco Onnema, bij wie zij een zoon kreeg, die naar zijn grootvader Reyner Eysinga werd genoemd (zie Zandeweer). Deze zoon stierf jong en ook zijn vader werd niet oud. Blideke is hertrouwd met Egge Addinga van Westerwolde en dat huwelijk kostte haar geld. De Addinga’s hadden voor hun, niet zo succesvolle, Westerwoldse politiek veel geld nodig. Egge werd in 1485 door de Westerwolders vermoord. Hun zoon Haije, zette zijn politiek voort. In 1487 verkochten moeder en zoon hun rechten op Fraam aan Claas en Sweder Cater, die zij hun neven noemen (onduidelijk is hoe de verwantschap ligt, mogelijk zijn Rolef Kater vermeld in 1408 en Rodolphus Frawama vermeld in 1403 dezelfde).
De heerd wordt in 1487 omschreven als bestaande uit huizingen, hemingen, grachten, wallen, singels en met o.a. een poortvenne. Bij een latere scheiding is Fraam gekomen aan Claas Cater, althans na diens dood is
het goed bij een boedelscheiding van 1497, opgemaakt in 1503, gekomen aan zijn zoon Luert, die in 1508 trouwde met Bawe Ripperda.
Luert stierf omstreeks 1520 toen zijn kinderen nog minderjarig waren. In 1541 worden Claas en Luyrt Kater hoofdelingen te Huizinge genoemd. Van hen verkreeg Claas Cater Fraam. Uit zijn huwelijk met Anna Tamminga werd eveneens een zoon Claas geboren, die bij zijn vaders dood in 1556, nog maar acht jaar was. Deze Claas bezocht verschillende universiteiten. Door zijn contact met de familie Coenders (Derck Coenders was zijn stiefvader) ging hij al vroeg tot de Hervorming over. Na 1580 moest hij dan ook in ballingschap gaan. In 1594 keerde hij terug naar Fraam, waar Claas in 1602 stierf.
Zijn huwelijk met Anna van Burmannia was kinderloos gebleven. Zo werd zijn zuster Hille erfgenaam, gehuwd met Frederik Coenders van Helpen. Deze had als vurig protestant lange tijd in het buitenland gezeten. Hij was een van de opstellers van de bekende Supplication die uit naam van de ballingen uit Stad en Lande in 1570 te Spiers aan de keizer werd aangeboden. In 1594 kon hij terugkeren, waarna hij in 1602 burgemeester werd van Groningen. In 1614 heeft hij meegewerkt aan de oprichting van de universiteit. In 1618 overleed hij en zijn vrouw in 1622 te Huizinge zonder kinderen na te laten. Na haar dood ging Fraam over aan Frederiks halfbroer Wilhelm, een krijgsman die niet veel op Fraam vertoefd zal hebben. Hij werd in 1618 drost van Leerort, waar hij in 1639 overleed. Zijn grafschrift in Huizinge vermeldt zijn krijgsdaden. Ook een in 1629 gegoten torenklok, tot 1907 aanwezig, herinnerde aan hem.
Zijn dochter Anna was in 1624 getrouwd met een verre neef Berend (Bernard) Coenders van Helpen (1601-1678). Dit echtpaar betrok nu Fraam. Onder hen beleefde de borg zijn bloeitijdperk. Immers Berend Coenders was en van de bekendste Ommelanders van zijn tijd. Hij bedreef alchemie en schreef daarover geleerde boeken. Als politicus speelde hij een grote rol. Zo maakte hij als lid van de Staten-Generaal deel uit van de ambassade naar Kopenhagen in 1639 en 1640 om een verlaging van de tol voor de Sont. In 1643 poogde hij te Groningen een staatsgreep te plegen, wat mislukte, waarna hij uit al zijn ambten werd ontzet. Hij kwam echter terug en werd zelfs in 1668 president van de Ommelanden.
Bekend is ook zijn hardvochtig optreden tegen ds. Hamer van Huizinge, beschuldigd van valsemunterij. Dit proces heeft hem een slechte reputatie bezorgd, terwijl valsemunterij een zwaar misdrijf was en de dominee waarschijnlijk niet zo onschuldig was als hij zich voordeed. In januari 1678 is hij gestorven, waar is niet bekend, in elk geval niet te Kopenhagen, zoals is verondersteld. In de kerk te Huizinge is nog een koorhek aanwezig, door hem in 1641 opgericht.
Berend Coenders had verschillende zoons, van wie Willem en Frederik bekend geworden zijn als makers van de zogenaamde Coenderskaart, waar dan ook Fraam onder de borgen bovenaan staat. Zijn oudste zoon Abel Coenders van Vervou erfde Fraam. De laatste titel had hij geërfd van een oud-oom. Door zijn huwelijk met Bijwe Lewe verkreeg hij Onnema te Zandeweer, waar hij eerst ook woonde. Na de dood van zijn vader ging hij waarschijnlijk op Fraam wonen, althans voor Huizinge voerde hij processen op de landdag. Na de dood van Abel in 1690 kwam Fraam aan zijn zoon Joost Lewe Coenders van Vervou. Ook hij compareerde (voerde processen) op de landdag eerst voor Zandeweer en later (na de dood van zijn vader) voor Huizinge. Onnema was trouwens in 1689 verkocht door zijn crediteurs. Voor maart 1703 was Joost overleden.
Joost huwde vijf maal. Zoon Bernhard uit zijn tweede huwelijk, met Ebelina Johanna Clant, volgde hem op te Fraam. Hij is in 1728 te Geismar in Hessen gestorven en daar in de grote kerk bijgezet. Daarvoor had hij Fraam verkocht. In 1710 had hij uit de nalatenschap van Jan Clant van Ludema deze borg verkregen, waar hij zich toen vestigde. Fraam droeg hij met rechten, schathuis en landerijen in 1713 over aan Willem Alberda van Dijksterhuis. Deze zal er niet gewoond hebben. Wat er met de borg gebeurd is, is niet bekend. Volgens de overlevering zou hij in 1738 gesloopt zijn.
Huidige toestand
Tegenwoordig is het borgterrein niet meer te herkennen. Bij een egalisatie zijn nog resten gevonden van de alchemistische werkzaamheden van Berend Coenders. Onder Middelstum ligt een boerderij Nije Fraam, de verhouding tot Fraam is niet bekend.
COENDERS VAN HELPEN (Barend), heer tot Fraem, Huisinghe, Moercappel, Faan, Sartingehuizen, Menkeweer, enz., geboren te Groningen in Juni 1601, ridder in de Orde van St. Michiel (vóór 1624), president der Ommelanden, Gecommitteerde voor Groningen in de Generaliteitsrekenkamer, herhaaldelijk afgevaardigde ter Staten-Generaal, zeer franschgezind en herhaaldelijk naar Frankrijk gereisd, vooral tijdens Frederik Hendrik invloedrijk staatsman, gevolmachtigd gezant der Staten aan het hof van Denemarken (1639) en in Zweden (1677), in welke functie hij in 1678 te Kopenhagen overleed. Zijn vader was Abel Coenders van Helpen, in 1603 burgemeester der stad Groningen; zijn moeder Titia van Vervou.
Coenders was een groningsch landedelman van het onvervalschte type; een locaal despoot van de ergste soort, die onophoudelijk in botsing met zijne omgeving kwam, en ook met ’s lands autoriteiten telkens overhoop lag. In 1644 beproefde hij zelfs een formeelen staatsgreep tegen de stad Groningen, die evenwel mislukte. De op het Rijks- en Gemeentearchief te Groningen nog aanwezige stukken en bescheiden geven een levendigen indruk van de volslagen willekeur, waarmede hij binnen de grenzen van zijn gebied placht op te treden.
Hij was een veelzijdig ontwikkeld man, sedert 1657 een overtuigd alchemist. De alchemie beoefende hij ook practisch: in 1920 werden bij het afgraven van den ondergrond van huize ‘De Fraam’ te Middelstum nog tal van koperglans- en andere ertsbrokken, en daarbij nog resten houtskool, enz. gevonden, welke naar alle waarschijnlijkheid uit zijn laboratorium aldaar afkomstig zijn.
Barend Coenders is de anonieme schrijver van het in 1689 bij Carel Pieman te Groningen uitgekomen, fraai geïllustreerde werk over alchemie: L’ Escalier des Sages ou la Philosophie des Anciens, avec des belles Figures, par un Amateur de la Vérité (Gron. 1689, fol.). Tegelijk daarmede verscheen te Parijs een verkorte, en in beter Fransch geschreven tekst van het boek onder den titel: Introduction à la Philosophie des Anciens, par Un Amateur de la Vérité (Paris, chez la Veuve de Claude Thiboust et Pierre Exlassan, 1689, 12o). Het boekje is, wat orthographie en stijl betreft, [p. 318]door den abt van Saint-Ussan, M. Pompée Colonne, verbeterd; het privilège du Roy dateert reeds van 18 Sept, 1687. Van de groningsche folio-uitgave verscheen in 1693 een herdruk te Keulen, bij Claude le Jeune, die aan de eerste uitgave vrijwel gelijk, doch wat minder fraai uitgevoerd is. De titel luidt: Thrésor de la Philosophie des Anciens. Où l’on conduit le Lecteur par degrez à la connaissance de tous les Metaux el Minéraux Et de la maniére de les travailler et s’ en servir pour arriver enfin à la perfection du Grand Oeuvre. En forme de Dialogues et Enrichis de três belles tailles douces, Mis en lumière par Barend Coenders van Helpen, Gentil-Homme (van deze uitgave bezit de Kon. Bibl. te ’s Gravenhage een exemplaar).
Het boek is omstreeks 1677 geschreven, zooals uit enkele er in vermelde gebeurtenissen kan worden vastgesteld; en zeker moet het vóór 1685 voltooid geweest zijn. De schrijver laat in de dialogen blijkbaar zijn beide zonen, Willem en Frederik Coenders van Helpen, als sprekers optreden. Het geheele werk is een typisch religieusalchemistisch product van dien tijd, zonder eenige verheffing boven het gemiddelde type der mystieke lectuur van die dagen; de schrijver geeft er in echter bewijs van ruime belezenheid op dit en aanverwant gebied, en ook van kennis der alchemistische praktijk, die hij reeds sinds 1657 schijnt te hebben beoefend. Hier en daar toont hij ook eenigen critischen zin en een goed, nuchter verstand. Als geheel is dit posthume geschrift een zwak werk van den ouden dag, dat tenslotte in kanseltaal en vrome ontboezemingen eindigt.
Bij zijn vrouw Anna Coenders (geb. 1624) had hij drie zoons: Abel, Willem en Frederik, benevens een dochter Elisabeth (1655 ongehuwd gestorven).
(Bron: F.M. Jaeger, Historische Studiën (Groningen 1919) p. 150; H.O. Feith, Nobilicium Groninganum (’s Gravenh. 1886).