Op de sterk afgegraven wierde (‘werd’) van Toornwerd vindt de moderne bezoeker geen kerk meer, maar alleen nog een ‘toorn’ – een wonderlijke speling van het lot. Het vroegere kerkdorp lag tegenover de borg Ewsum langs het Boterdiep ten noorden van Middelstum. De plaats wordt al vermeld in de 10e eeuw als Thornvurd, wat vertaald kan worden als ‘met doornen begroeide wierde’.
De deels afgegraven 5 meter hoge wierde, maakte onderdeel uit van de kwelderwal tussen Usquert en Westeremden. Deze kwelderwal werd bewoond vanaf 500 v.C. Rondom de wierde liep een vier meter brede ossengang en in het midden van de wierde lag een ‘feit’ of ‘fait’: een komvormig pleintje. Van hieruit werd de wierde radiaal verkaveld. Het ‘feit’ werd later gedempt. De ossengang is aan de zuid- en oostzijde nog grotendeels intact. Wanneer de kerk werd gesticht is niet duidelijk, maar de doopvont uit Toornwerd die nu in de kerk van Bierum staat, dateert uit midden 13e eeuw. Bekend is dat in 1487 een klokkentoren werd toegevoegd. Al snel na de Reformatie raakte het gebouw in verval omdat het kleine dorp kerkelijk werd samengevoegd met Middelstum. Sinds 2014 is de toren ‘op Doord’ eigendom van de Stichting Oude Groninger Kerken.
Toren
Begin 19e eeuw volgde afbraak. De toren bleef staan. De klok werd nog steeds geluid tijdens begrafenissen. Deze was in 1622 gegoten in opdracht van Abel Coenders van Helpen, die onder andere burgemeester van de stad Groningen was en lid van de Raad van State in Den Haag. De maker van de klok was François Simon uit Lotharingen. Na een brand werd in 1894 een nieuwe toren gebouwd naar een eclectisch ontwerp van E. de Jonge. De torenromp is opgetrokken in bruinrode baksteen met steunberen op de hoeken en wordt door sierlijsten in zes geledingen verdeeld. Boven de rondboogopeningen is in het midden eenvoudig siermetselwerk aangebracht. De toren wordt bekroond door een met leien gedekte ingesnoerde spits tussen siervazen op de hoeken. In de nieuwe toren kreeg de oude klok weer een plaats.
Kerkhof
De opgang naar het kerkhof wordt geaccentueerd door een opvallend monumentale, in baksteen gemetselde trappartij. Deze bestaat uit drie niveaus van elk drie treden. Halverwege staat een fraai toegangshek tussen gietijzeren, met vazen bekroonde kolommen. Op het sfeervolle kerkhof, dat nog altijd in gebruik is, vinden we verschillende graven uit de 17e en 18e eeuw. Hun opschriften maken melancholische mijmeringen in de voorbijganger los en bieden een spiegel van eeuwen van geloven en leven in een klein Gronings dorp. Op de meeste graven wordt de verwachting van een ‘salige opstandinge ten eeuwigen leeven door Jesum Christum’ uitgesproken. Sommige bieden opvallend nauwkeurige informatie; zo wordt van Ydje Simons, ‘de huisvrouw van wylen de eersame Riender Allers’, vermeld dat zij stierf in het jaar 1775 op 75-jarige leeftijd, op 29 november ‘agtermiddag tusschen een en twee uur’. Sommige zerken zijn voorzien van aardige grafpoëzie. De rustplaats van Aeike Reenders (†1677) herinnert de wandelaar aan het feit dat iedereen gelijk is in de dood: ‘Tot d’aerd wy al te samen behooren / de doodt eens komt uns allen by / wy worden ongelick gebooren / maar in gelickheidt sterven wi’. Bij Elske Cornelis (†1702) wordt de scheiding van lichaam en ziel benadrukt: ‘Myn ziel is wech geruckt / en ik ligh hir int graf gedruckt / nu is min ziel int heemels hoef / en lichaam hir wart ardenstof’. Op het graf van Jan Berents (†1797) lezen we: ‘Deez mans dood dompelde in rouw / zyn vyftal kindren en zyn vrouw / zy moesten man en vader derven / en zien hem voor hun oogen sterven / god geve hun, dat zy malkaar / weer vinden by gods eng’len schaar’, en op dat van Anje Rienders (†1812): ‘Hier rust een deugtsaame vrouw / dien vriend en vreemd beminden / haar sterven bragt in rouw / vier kinderen en vrinden / god geve haar tot zynen lof / dat zy met man en kinderschaar / mag ingaan in het hemelhof / om eeuwig te zyn by malkaar’.
© Gebaseerd op tekst van Justin Kroese (ODE: 50-jarig jubileum van SOGK 2019), aangevuld met informatie van Peter Hoffer.
©2020 herziene versie