Zuivelfabriek
Een gedeelte van het verslag d.d. 1924 van de coöperatieve fabriek voor zuivelproducten aan haar leden.
Aan de Leden.
Hierbij hebben wij het genoegen U het verslag over het jaar 1924 aan te bieden.
Tot dusverre was het geen gebruik U een uitgebreid verslag te zenden, doch waar het ons gebleken is, dat velen zeer slecht zijn ingelicht aangaande den gang van zaken in onze vereeniging, komt het ons gewenscht voor U al datgene mede te deelen wat noodig is voor een goede beoordeeling.
Allereerst wenschen wij een kort overzicht te geven van de ontwikkeling van onze vereeniging en haar bedrijf vanaf de oprichting in 1916.
In het jaar 1915 ontstond er een strooming onder de landbouwers, die melk leverden aan de N.V. Stoomzuivelfabriek Middelstum, welke beoogde te geraken tot de oprichting van eene coöperatieve fabriek van zuivel en melkproducten. Men was niet tevreden met de door deze N.V. voor de melk betaalde prijzen, mede omdat de aandeelhouders der onderneming steeds hooge dividenden ontvingen. Daaraan, meende men, moest een einde komen en het mocht inderdaad gelukken te geraken tot de oprichting van eene vereeniging.
De notariële acte werd gepasseerd den 27 Maart 1916. Onderhandelingen, gevoerd met bovenbedoelde N.V., hadden tot resultaat, dat het bedrijf dezer vereeniging werd overgenomen zooals het reilde en zeilde.
In dien tijd was de inrichting der zuivelfabrieken in het Noorden der provincie Groningen in het algemeen zeer eenvoudig. Het meerendeel was alleen ingericht voor boterbereiding, in enkele kon tevens kaas worden bereid. Het meest veelzijdig ingericht was wel het bedrijf te Middelstum, waar men naast boter, ook gecondenseerde melk, melkpoeder en kaas kon fabriceeren. Dit feit had tot gevolg dat men in staat was een hoogen prijs voor de melk te betalen in verhouding tot die van bovenbedoelde meer primitief ingerichte fabrieken. Vooral was de bereiding van gecondenseerde melk van grootgen invloed.
Het ledental der Coöperatie te Middelstum groeide snel aan. Een aantal kleine fabrieken in de omgeving werd opgeheven of overgedragen aan de Coöperatie en de leveranciers van deze ondernemingen traden in de meeste gevallen en bloc als lid toe. Aan het einde van het jaar 1919 beschikte onze vereeniging over een viertal fabrieken en wel te Middelstum, Loppersum, Den Hoorn en Uithuizen. Opgeheven waren achtereenvolgens de bedrijven van vereenigingen te Leens, Baflo, Usquert, Bedum, Garmerwolde, Winneweer en Loppersum. Het door onze vereeniging overgenomen bedrijf te Loppersum bleef in exploitatie, zooveel mogelijk als zelfstandige boter- en kaasfabriek. De gebouwen der andere genoemde vereenigingen werden verkocht en kregen alle een andere bestemming.
De fabrieken te Den Hoorn en Uithuizen werden in gebruik genomen resp. in 1915 en 1917 en waren ingericht enkel voor boterbereiding. De daar verkregen ondermelk werd naar Middelstum vervoerd en daar verwerkt tot gecondenseerde melk, melkpoeder enz. Het grootste deel der geleverde melk werd direct te Middelstum aangevoerd.
Het bleek al spoedig, dat de fabriek te Middelstum te klein was en niet voldoende ingericht
voor de verwerking van een zoo groote hoeveelheid grondstof. Daarom stelden bestuur en commissarissen den leden voor over te gaan tot de stichting van een nieuwe, Heruitgave zuivelhistorienederland.nl 4 versie 2011-07-02 naar de eischen des tijds ingerichte fabriek. De algemeene vergadering van leden, gehouden den 18 Maart 1919 vereenigde zich met dit voorstel en machtigde het bestuur de vereischte stappen te doen.
Men was van meening dat Middelstum niet de geschikte plaats, zou zijn voor de vestiging van de nieuwe fabriek, hoofdzakelijk omdat deze plaats niet gunstig gelegen is ten opzichte van spoorweg en vaarwater. Een betere plaats achtte men Bedum en het gelukte aldaar een geschikt terrein aan te koopen, gelegen aan de spoorhaven en den provincialen weg.
De bouw van de nieuwe fabriek had plaats onder ongunstige omstandigheden, veroorzaakt door den wereldoorlog. De bouwmaterialen en de benoodigde machines waren zeer duur en dientengevolge waren er groote sommen gemoeid met den bouw en de inrichting. Wel bleek het mogelijk een gedeelte van den inventaris der fabriek te Middelstum te gebruiken, doch dit speelde ten opzichte van het geheel geen groote rol.
De benoodigde gelden werden verkregen door de uitgifte van obligatieleeningen. Men dacht deze te kunnen plaatsen tegen een rente van 5 %, hetgeen evenwel niet geheel gelukte, omdat de rentevoet inmiddels steeg. Van de 5 % leening, groot 1 ½ millioen gulden werd geplaatst f 1.203.500 en dientengevolge was het noodzakelijk daarna de inschrijving open te stellen op eene van f 600.000, rentende 6 %. Ook deze werd niet
volteekend, er werd geplaatst f 510.000. –
In den herfst van 1919 werd aangevangen met den bouw van de nieuwe fabriek, welke zou moeten worden opgeleverd 1 Januari 1921. Tengevolge van velerlei strubbelingen
kon zij echter eerst den 18 April van dat jaar in gebruik worden genomen. Geheel kaar waren toen echter noch gebouwen noch inventaris, integendeel. De abnormale verhoudingen in Europa waren oorzaak, dat de aflevering van verschillende machines zeer vertraagd plaats vond.
(Bron: Coöperatieve fabriek van melkproducten te Bedum, verslag over het boekjaar 1929, met overzicht ontstaan fabriek)